De onbevangenheid van kinderen…

11 mei 2021

Monique van Heesch-Toirkens

Zomaar op een dag verlaat ik ’s-middags onze vestiging in Geldrop. In de loop naar buiten ontmoet ik in de ontvangsthal drie kinderen. Hun gemiddelde leeftijd zal zes, misschien zeven jaar zijn. Op dat moment is er een rouwbezoek gaande van hun opa. Vanwege het feit dat er één uitgang is naar buiten, moet ik door dezelfde deur als waar de mensen door naar binnen zijn gekomen. De kinderen, een jongen en twee meisjes, spelen in de hal.

“Hallo, waar ga jij naar toe?”
“Hoi. Ik ga naar huis.”
“Mag jij dan zomaar naar huis gaan?”
“Ja, dat mag. Als ik klaar ben met werken en hier niets meer kan doen, dan ga ik naar huis.”
“Oh. Waar kom jij dan vandaan?”
“Ik kom van het kantoor hierboven.”
“Is er daar een trap? Dat zagen wij toen die deur openging.”
“Dat hebben jullie goed gezien, ja. Daar is inderdaad een trap!”
“Zie je wel…” zeggen ze giebelend tegen elkaar. “Ik zei het toch.”

Onze opa is dood.”
“Oh, wat erg voor jullie.”
“Ja, hij is 57 jaar geworden. En dat is heel erg, want zelfs zijn vader leeft nog. En het is echt héél erg als je doodgaat voordat je vader doodgaat.”
“Ja, dat is inderdaad heel erg.”
“Mijn opa is de vader van mijn papa,” zegt ene meisje. “En de papa van onze mama,” zeggen de andere twee kinderen.
“Ik moest ook huilen toen ik hoorde dat opa dood is,” zegt één van hen.  “Ja, ik ook,” zeggen de andere twee.
“Dat kan ik me voorstellen,” zeg ik tegen de kinderen. “Het is ook heel erg verdrietig als je opa doodgaat.”
“Onze opa heeft een hartstilstand gehad. Weet je wat dat is?”
“Ja, dat weet ik. Dan stopt je hart ineens met kloppen.”
“En dat gebeurde toen opa zijn T-shirt uittrok, zó…” Er volgt een demonstratie waarbij het jongetje zijn T-shirt omhoog trekt alsof hij het wil uittrekken.
“Onze papa heeft gezegd dat wij vandaag ook best heel hard mogen huilen als wij naar opa gaan kijken.”
“Ja, natuurlijk mag dat. Heel veel mensen moeten huilen als iemand dood is. En als jullie dat ook doen begrijp ik dat heel goed.”
“Ja…”

Even zijn ze alle drie muisstil.

“Weet jij waar dit knopje voor is?” vraagt het jongetje aan mij. Zomaar een knopje dat hij ineens ziet naast de deur.
Terwijl de twee meisjes door het raam kijken wordt hun blik getrokken naar de eend, die een grote bloemenvaas voor de ingang van ons uitvaartcentrum heeft uitgekozen als haar broedplaats. Nog even hebben we het over de eend die rustig op haar eieren blijft broeden, ons met een schuin oog in de gaten houdt én over de functie van het knopje naast de deur.
Daarna nemen we afscheid.

Tijdens het naar huis rijden denk ik na over het onbevangen, maar ook zeker droevige, gesprek dat ik heb gehad met kleinkinderen die zomaar opeens hun lieve opa moeten gaan missen.